Zelfs in april dacht ik nog: ‘die tuin kan ik wel aan’. Maar april was koud, en alles dat wilde groeien, bleef nog lekker een tijdje onder de grond. En toen kwam mei, en de warme dagen volgenden elkaar snel op. De tuin genoot. Als vuurwerk spoot alles in een keer de grond uit. En daar zit ik nu, in mijn ‘permacultuur-tuin-to-be’: waar begin ik?
Ik heb het gras twee dagen geleden nog gemaaid. Trots zag ik mooie korte grassprieten. Toen ik vanochtend door de tuin liep, kriebelden ze alweer aan mijn enkels. In mijn ‘kraamkamertuin’, waar we vorig jaar alle overgebleven planten uit onze tuin en die van mijn ouders tijdelijk hadden neer gezet, zie ik amper nog wat bij wat hoort. Alles is in volume minstens verdubbeld. Grote brandnetels steken overal hun kop bovenuit.
Permacultuur = Observeren
En dan de moestuin. De wortels en de uien schieten al op, maar er is nog geen enkele boon spontaan boven de grond gekomen. Geen bonen dit jaar voor mij. Evenmin als spinazie. De Oost-Indische kers en de komkommer hebben het naar hun zin, maar de meloen is koppig en stopt met groeien. In het weiland, waar ik pompoenen plantte, is alles weg. Opgegeten. Gisteren kwam ik erachter wie de schuldige was: geen slak of luis of kat, maar een mol. Want onder het laatste opgegeten plantje, vond ik een met aandacht gegraven gangenstelsel. De rucola daarentegen verspreidt zich als een razende. Ach, ik maak me er maar niet zo druk om. Ik moet de tuin met al zijn dieren en niet-gewenste kruid eerst maar eens leren kennen, aldus mijn permacultuur-handboek. Dan kan ik volgend jaar wellicht een beter plan maken.
Geen tijd om te rusten
Ik ben niet gezegend met hele groene vingers. Ik doe maar wat. Maar wat ik nu wel weet, is dat ik elke dag iets moet doen. Er is geen tijd meer om op mijn lauweren te rusten. Gelukkig heb ik de tijd. En gelukkig vind ik het heel leuk om die uren in de tuin te besteden. Wie worden mijn vingers dan vanzelf groen.
Geef een reactie