Drie weken geleden besloot ik om de auto wat vaker te laten staan. En… om mijn auto (we hebben er twee) misschien wel helemaal de deur uit te doen. Dat laatste is nog niet het geval, maar het is inmiddels ook geen onmogelijke gedachte meer. Want reizen met het openbaar vervoer is zo gek nog niet.
In twaalf dagen heb ik twee keer de auto gepakt om naar het werk te gaan. Vijf keer kon ik meerijden met collega A en vijf keer pakte ik de bus/trein. Een prima score zover. Voor de kleine boodschappen pak ik de fiets naar het winkelcentrum, voor een bezoek aan de stad de bus (of fiets). Zelfs voor een bezoek aan mijn ouders 18 kilometer verderop neem ik de bus. Ach, ik doe er iets langer over, maar ik vind het ook zeer relaxed. En dat laatste had ik niet verwacht. Maar het is alsof tijd er iets minder toe doet. Ik ben nu iets later op het werk, maar in plaats van een half uur in de auto naar de radio te luisteren (of te kletsen met collega A), heb ik nu een uur de tijd om te lezen en mijn mail alvast te beantwoorden. En ja, ik ben ook vaak een half uurtje later thuis. Dus eten we ook een half uurtje later. Ik heb nog niemand horen klagen.
In het begin vond ik het frustrerend wanneer de bus vlak voor mijn ogen wegreed. Nu weet ik dat er over tien minuten weer een andere bus komt (althans… in Groningen. In Assen moet ik er wel voor zorgen dat ik op tijd bij de halte sta, anders sta ik een half uur extra te koukleumen).
Kortom: ik heb de juiste combinatie gevonden voor mijn dagelijkse gang naar kantoor, zonder gebruik te hoeven maken van mijn eigen auto. De reiskosten maken nauwelijks verschil. Maar toen ik afgelopen week de rekening onder mijn neus kreeg van een kleine beurt voor mijn auto, wist ik weer welke kosten er wél toe doen.
Nog een laatste uitdaging: Hoe krijg ik dochterlief naar atletiek (8 km) of zwemles (7 km). De fiets is in de zomer een goede optie, maar in deze donkere dagen loop ik daar niet echt warm voor. Eens kijken wat de busdienstregeling te zeggen heeft.